Menu

Warmte en beschutting

Vlinders zijn koudbloedige dieren. Ze kunnen hun eigen lichaamstemperatuur niet op peil houden. Om warm te worden zijn ze afhankelijk van de zon. Door met hun vleugels open te zitten vangen ze zoveel mogelijk zon op. Wanneer ze warm genoeg hebben sluiten ze hun vleugels. Van zodra hun lichaamstemperatuur ca. 20° is, kunnen ze vliegen. Hun optimale lichaamstemperatuur is zelfs 35°C! Wanneer het te koud is houden ze zich schuil op een beschut plekje en wachten tot het weer betert. Is het echt te warm, zoeken ze een schaduwplekje op. Vlinders verkiezen dus warme hoekjes gericht op de zon. Nectarplanten in de schaduw zullen enkel opgezocht worden wanneer het echt heel warm is.

Uit de wind is het altijd een paar graden warmer. Vlinders verkiezen zo’n beschutte plekjes. Mensen creëren dergelijke plekjes ook voor zichzelf door hagen, heggen, muren of schuttingen te plaatsen. Een haag of heg ‘absorbeert’ de wind. Een muur daarentegen vormt een ondoordringbare barrière waar de wind over of rond moet, met turbulenties tot gevolg. Hagen en heggen geven daardoor meer beschutting dan een muur.
Om die plekjes extra interessant te maken, kan je aan de voet van de muur, haag of heg nectarrijke planten zetten.

Structuur en variatie

Vlinders gebruiken de planten in je tuin als herkenningspunten. Wanneer je grote bloemenperken hebt met maar één soort plant erin, vliegen vlinders verloren. Vlinders hebben behoefte aan een gestructureerde en gevarieerde omgeving, afwisseling van hoge en lage planten, bomen, struiken, kruiden, een stukje gazon…

Hoog uitstekende planten (ook bomen) worden door mannetjes-vlinders gebruikt als uitkijkpost om vrouwtjes te zoeken. Sommige soorten zoals Bont zandoogje, Atalanta of Groot dikkopje verdedigen vanaf die uitkijkpost een territorium. Andere mannetjes die er naderen, worden brutaal weggejaagd.

Op korte vegetaties kunnen vlinders zonnen of partners zoeken. In zones waar je minder maait, krijgen ook hogere kruiden de kans om tot bloei te komen. En vlinders vinden er plaatsen om te verpoppen of te overwinteren.

Bloemrijk grasland

Een bloemrijk grasland wordt door veel vlinders bezocht. Enkele typische soorten zijn Icarusblauwtje, Bruin zandoogje, Kleine vuurvlinder en Hooibeestje. De bloemrijkste graslanden krijg je op relatief voedselarme bodems. Heb je een eerder voedselrijke grond, dan zal je iets meer gras en iets minder bloemen hebben. Maar wilde bloemen komen steeds vanzelf. Inzaaien met bloemenmengsels is meestal niet nodig.

Een bloemrijk grasland op voedselarme grond hoef je maar één maal te maaien. Een grasland op voedselrijkere bodem maai je beter twee of zelfs drie maal per jaar. Probeer pas te maaien nadat de rupsen van de eerste generaties vlinders volgroeid zijn, bv. eind juni en nog één of twee keer in nazomer of najaar. Een grasland dat kort de winter in gaat, staat er in het voorjaar het beste bij. Je laat best wel elk jaar ongeveer 10% van je grasland gewoon staan. Dat zorgt voor variatie in structuur en voor een continu voedselaanbod voor vlinders en een plek voor rupsen om ongestoord te ontwikkelen of te overwinteren. Laat elk jaar een ander stukje staan zodat je grasland niet verruigt.

Stenige omgeving

Stenen houden de warmte van de zon goed vast. Langs muren en stenige paden is het daardoor meestal lekker warm. Nectarrijke planten langs een muur of langs de rand van een pad zijn daarom dikwijls erg in trek bij vlinders.

Bomen en struiken

Bomen, hagen, heggen en struiken vormen het geraamte van je tuin. Wilgen, Sleedoorn en prunus-soorten zijn vroege bloeiers en zijn belangrijke nectarleveranciers. Het Boomblauwtje is een klein vlindertje dat verschillende houtige soorten als waardplant gebruikt: Hulst, Klimop, Wegedoorn, Kornoelje, Struikheide, Kardinaalsmuts, Sporkehout. Je vindt boomblauwtjes tot in de kleinste stadstuinen.

Heb je een kalkrijke bodem, dan kan je kiezen voor Wegedoorn; een soort waarop je de Citroenvlinder terugvindt.

  • Mini-bosrand

     

    Vlinders houden van naar het zuiden gerichte bosranden. Ze vinden er veel beschutte plekjes in de zon. In je tuin kan je een zuidelijke bosrand nabootsen door enkele bomen aan te planten met een struikengordel ervoor en dan een kruidlaag die overgaat in het gazon. Heb je een kleine tuin, dan kan je een mini-bosrand aanleggen. Daar kan je de bomen vervangen door een geschoren haag of door klimplanten. Die laat je dan overvloeien via een bloemenborder naar je gazon.
    In je mini-bosrand kan je nectarrijke planten gebruiken zoals Wilde kamperfoelie, Sleedoorn, Wegedoorn, Geoorde wilg, Grauwe wilg, Brem of Braam.

  • Hagen en heggen

     

    Om windstille plekjes te maken zijn hagen en heggen beter dan een schutting. Een schutting onderbreekt de wind, hagen en heggen doven de wind stilletjes uit.
    Een heg is een min of meer lijnvormig element, samengesteld uit één en dezelfde soort struiken of uit verschillende soorten. Meestal wordt een heg niet gesnoeid in de hoogte, soms wel in de breedte. Let op met je soortenkeuze. Veel struiken worden al snel 4 meter breed.
    Een haag is een vrij strak groenelement die eveneens uit één of meerdere soorten kan bestaan. Hagen worden regelmatig geschoren en geven veel groenafval. Soms worden opgaande bomen tussen de haag in geplant. Die worden als oriëntatiepunt en ontmoetingsplek gebruikt door vlinders.

Kruidentuin en moestuin

Bloeiende kruiden vormen een goede nectarbron. Vooral sterk geurende kruiden, zoals Tijm, Lavendel, Munt, Hysop, Salie, Rozemarijn en Marjolein worden veel door vlinders bezocht.
De bloemen van Braam, Framboos en Aardbei zijn een favoriete nectarbron voor het Oranje zandoogje, de Gehakkelde aurelia en diverse blauwtjes. Blauwtjes voeden zich ook met nectar van peulvruchten, zoals de erwt en de tuinboon. Op doorgeschoten radijzen komen ook heel veel vlinders af.
Koolwitjes leggen hun eitjes op kolen. De rupsen eten grote gaten uit de bladeren en eten het blad soms kaal tot op de nerf. Om te vermijden dat je kolenoogst door een rupsenplaag mislukt, bedek je best het grootste deel van je koolgewassen met een gaas tegen insecten. Op het loof van wortelen, Dille en Venkel kan je soms grote geelgroene rupsen aantreffen. Het zijn de rupsen van de prachtige Koninginnenpage. Als ze teveel schade aanbrengen, kan je de rupsen op 1 of enkele planten samen plaatsen. Zo is er voldoende eten voor mens én vlinder.

  • Klimplanten

     

    Verschillende klimplanten zijn belangrijke waardplanten voor vlinders: Klimop voor de Citroenvlinder, Oost-Indische kers voor het Koolwitje. Nectarrijke soorten zijn o.a. Heggenrank, Vogelwikke, Clematis met kleine geurende bloemen, Breedbladige lathyrus, Hop en (doornloze) Braam.

  • Molshopen

     

    Molshopen worden door de meeste tuiniers vervloekt. Verschillende vlinders gebruiken ze echter als uitkijkpost. Op de kale plekken grond kiemen dan weer soorten als Veldzuring, viooltjes en Weegbree, nuttig voor Kleine vuurvlinder, Kleine parelmoervlinder en wie weet wel de Veldparelmoervlinder.

Overwinteringsplaatsen

Elke vlindersoort heeft zijn eigen methode om de winter door te komen; als eitje, rups, pop of vlinder.
Sommige soorten zoals de Atalanta en de Distelvlinder zoeken in de winter zonniger oorden op en vliegen naar het warme zuiden. In het voorjaar keert een nieuwe generatie weer terug.

De meeste vlinders overwinteren als rups of pop. Soorten die als pop overwinteren kan je al vroeg in het voorjaar zien (Koninginnenpage, Landkaartje, Oranjetipje).
Eitjes, rupsen en poppen zitten tussen planten of uitgebloeide stengels, in het strooisel, onder dorre bladeren, in het gras of in de grond. Ruim je tuin dus niet te proper op voor de winter. In een kale, schoongeharkte tuin kan geen vlinder overwinteren. Laat het dode plantenmateriaal tot in de lente staan. Wat er daarna overblijft, kan je versnipperen en tussen de overblijvende beplanting laten verteren.

Vlinderkast – zin of onzin

Op diverse plaatsen zijn vlinderkasten te koop. Door de verticale sleuven kunnen vlinders een ongestoord rustplekje opzoeken voor de nacht en voor de winter. In de praktijk blijkt dat voornamelijk spinnen en allerhande kleine insecten de weg naar de vlinderkasten vinden, maar dat je er zelden een vlinder in ziet.