Met gevieren zijn we om de vlakte van de Konijnenwei te onderzoeken. Al spoedig haakt er een af. De hitte is om te bakken, maar de uitdaging om er de bijzondere zomersoorten te zoeken is groot. Na een eerder zinloze dwaaltocht over de werfzone en de nieuw aangelegde weg die het park voorgoed degradeert vinden we in een laagte alvast Bonte luzerne, Sikkelklaver, Zeegroene ganzenvoet, Grijze mosterd en Echt duizendguldenkruid. In de grote hitte is de vegetatie geklepeld en zo achtergelaten; alles is weldegelijk verschroeid. Na een reeks banale soorten verschansen we ons in een lommerzone langs het spoor waar een uitgedroogde moeraszone nog een aantal soorten laat zien, zoals Biezenknoppen, Zeegroene rus, Riet, en vreemd genoeg zien we er voor het eerst Heen, dat nog niet in bloei komt. Na wat rondneuzen vinden we verder Platte rus, Zwarte balsempopulier, Tweerijige zegge en Zomerbitterling, dat natuurlijk volledig is uitgebloeid. In de noordzijde ligt een kleine schrale heuvel met Fijn schapengras en Schermhavikskruid in bloei. Zeepkruid en Jacobskruiskruid staan nog dapper in bloei. Achteraan is een ‘geluidswal’ opgeworpen waar we geen van de vroegere soorten nog terug vinden, tenzij Boslathyrus. Waarschijnlijk heeft men hier ooit de zaak willen verdoezelen, want we vinden er enkele nieuwe (vreemde) soorten, w.o. Kleine pimpernel, Kegelsilene, Bevertjes en Grote windhalm; deze laatste is wsl. niet vervalst. In het terugkeren vinden we badend in het zweet nog een plek met Stalkaars, Klein vogelpootje en Rode schijnspurrie. De heetste dag van de zomer levert toch enkele speciale vondsten op, zij het op een plek waar niets zal worden heel gehouden.
augustus 7, 2018